020 620 31 25 info@rijnjameijer.nl

ARBEIDSRECHT

Schuldbekentenis en verklaring ondertekend, Bewijsopdracht werkgever niet geslaagd

Minderjarige caissière heeft schuldbekentenis en verklaring ondertekend waarin staat dat zij geld heeft weggenomen uit de kassa. Bewijsopdracht werkgever is niet geslaagd.

Feiten

Debiteuren365 vordert in deze procedure van werkneemster een bedrag van € 7.640 plus buitengerechtelijke kosten en rente. Dit bedrag vordert zij op basis van een door werkneemster afgelegde en ondertekende verklaring en schuldbetekenis, waaruit zou volgen dat zij geld heeft weggenomen uit de kassalade bij Albert Heijn, waar zij heeft gewerkt, en dat het om een bedrag van € 8.000 zou gaan. Een deel daarvan heeft werkneemster terugbetaald, maar op het moment van dagvaarden moest zij nog € 7.640 betalen. Debiteuren365 heeft deze vordering van Albert Heijn overgenomen. Subsidiair baseert Debiteuren365 haar vordering op een onrechtmatige daad van werkneemster. In het tussenvonnis van 25 maart 2022 is overwogen dat de verklaring en schuldbetekenis die werkneemster heeft ondertekend vernietigbaar zijn omdat zij op het moment van het opstellen en ondertekenen daarvan minderjarig was, tenzij komt vast te staan dat de moeder van werkneemster hiervoor toestemming heeft gegeven (art. 1:234 lid 1 BW). Als vervolgens komt vast te staan dat wel toestemming is gegeven, is het aan Debiteuren365 om in het kader van het beroep van werkneemster op misbruik van omstandigheden aan te tonen dat werkneemster haar verklaring en de schuldbetekenis in volle vrijheid heeft afgelegd en ondertekend. Ten slotte moet Debiteuren365 nog de hoogte van haar schade als gevolg van het (niet in geschil zijnde) onrechtmatig handelen van werkneemster bewijzen. Tijdens de mondelinge behandeling op 6 juli 2022 is Debiteuren365 overeenkomstig haar aanbod daartoe, toegelaten om dit bewijs te leveren.

Oordeel

De kantonrechter oordeelt dat Debiteuren365 niet is geslaagd in het bewijs van haar stelling dat de moeder van werkneemster (telefonisch) toestemming heeft gegeven aan werkneemster om een schriftelijke verklaring en een schuldbekentenis te ondertekenen. De verklaringen die de als getuigen gehoorde medewerkers van Albert Heijn hebben afgelegd spreken elkaar op wezenlijke onderdelen tegen. Aan de andere kant heeft de moeder van werkneemster als getuige verklaard dat zij geen toestemming heeft gegeven en dat zij dat ook nooit zou hebben gedaan. Beiden getuigen hebben verschillend verklaard over het moment waarop de moeder van werkneemster is gebeld en het moment waarop aan werkneemster is verteld waarvan zij verdacht werd. X verklaart dat de moeder van werkneemster is gebeld voordat het gesprek plaatsvond en dat dat altijd gebeurt omdat het de procedure is dat er een ouder bij moet zijn en dat toen nog geen verdenking was uitgesproken. Y verklaart juist dat eerst de verdenking is uitgesproken, toen het gesprek plaatsvond en werkneemster haar verklaring heeft opgeschreven en dat daarna haar moeder is gebeld en dat dit nooit van tevoren gebeurt. Deze verschillen zijn vooral opmerkelijk, nu beide getuigen destijds in de leidinggevende functies van (assistent-)supermarktmanager werkzaam waren, en Albert Heijn een standaardprocedure volgt in geval van fraude. Een verklaring voor deze opmerkelijke verschillen ontbreekt. De verklaring van Y dat de moeder van werkneemster is gebeld en toen is gevraagd om toestemming en toestemming van haar is verkregen, overtuigt dan ook niet zonder meer. Tegenover die verklaring van Y staat de verklaring van de in contra-enquête als getuige gehoorde moeder van werkneemster. Anders dan Debiteuren365 betoogt, acht de kantonrechter deze getuigenverklaring bruikbaar. De omstandigheid dat de moeder van werkneemster bij de mondelinge behandeling aanwezig is geweest, maakt in dit geval niet dat zij over informatie beschikt die zij anders (in haar rol van getuige) niet had gehad. Ook de omstandigheid dat de gemachtigde van werkneemster aanvankelijk heeft aangekondigd dat werkneemster zelf zou worden gehoord, maar haar moeder is verschenen als getuige, maakt niet dat de getuigenverklaring terzijde moet worden geschoven. Nu het hier juist om de al dan niet door de moeder van werkneemster gegeven toestemming gaat, en Debiteuren365 de moeder van werkneemster tijdens het getuigenverhoor van deze getuige heeft kunnen bevragen, is Debiteuren365 niet in haar belangen geschaad door deze gang van zaken. De kantonrechter vindt de verklaring van de moeder van werkneemster geloofwaardig. De moeder van werkneemster weet zich weliswaar niet alles meer te herinneren, maar over de toestemming is zij duidelijk: die heeft zij niet gegeven en zou zij ook nooit geven. In de gegeven omstandigheden is dat ook aannemelijk; zij verklaart immers ook dat ze twijfels had bij de handgeschreven verklaring die van werkneemster zou zijn, dat ze het niet vond kloppen en dat ze om videobeelden als bewijs heeft gevraagd. Met de verklaring van de moeder van werkneemster is die van Y door werkneemster ontkracht. De vordering van Debiteuren365 wordt afgewezen.

Rechtbank Rotterdam (Locatie Rotterdam), 17 mei 2024
ECLI:NL:RBROT:2024:4808

Werknemer meldt zich ziek op Tweede Kerstdag: ontslag op staande voet terecht

Werknemer die zich op de avond van tweede kerstdag ziek meldt wegens keelpijn is terecht op staande voet ontslagen. De kantonrechter is van oordeel dat werknemer niet ongeschikt was om die avond werkzaamheden te verrichten.

Feiten

Op 11 augustus 2022 is werknemer op basis van een oproepovereenkomst (nulurenovereenkomst) voor bepaalde tijd in dienst getreden bij werkgeefster in de functie van afwasser. Op 26 december 2023, tweede kerstdag, is werknemer door werkgeefster op staande voet ontslagen nadat hij zich tijdens het werk rond 19.00 uur had ziekgemeld wegens keelpijn. In onderhavige procedure verzoekt werknemer het ontslag op staande voet te vernietigen, omdat geen sprake was van een dringende reden en de reden niet onverwijld aan hem is medegedeeld. Werkgeefster voert daarentegen aan dat het verzoek van werknemer niet-ontvankelijk is, de opzegging is geschied met instemming in de zin van artikel 7:671 BW en dat – indien geen sprake is van instemming maar van een ontslag op staande voet – wel sprake was van een dringende reden. Aan het bestaan van die dringende reden legt werkgeefster ten grondslag dat werknemer zich ten onrechte tijdens het werk heeft ziekgemeld. Volgens werkgeefster heeft werknemer zich ziekgemeld vlak nadat hij zijn kerstgratificatie had ontvangen. Direct hierna was werknemer vertrokken en is hij naar een ander restaurant gegaan om daar te werken dan wel te solliciteren. Werkgeefster meent dat het werknemer voldoende duidelijk was wat de reden van het ontslag was; dit is hem die avond namelijk twee keer uitgelegd.

Oordeel

De kantonrechter oordeelt als volgt.

Ontvankelijkheid

Het verzoekschrift is tijdig ingediend nu dit op 26 februari 2023 om 17.34 uur via beveiligd mailen is ontvangen op de server van de Rechtspraak. Werknemer is daarmee ontvankelijk in zijn verzoek.
Geen beëindiging met wederzijdse instemming
De kantonrechter volgt werkgeefster niet in haar verweer dat de arbeidsovereenkomst met instemming van beide partijen is beëindigd. Er is immers niet aan het schriftelijkheidsvereiste uit artikel 7:671 BW voldaan. Het schriftelijkheidsvereiste is van dwingend recht en alleen in zeer uitzonderlijke omstandigheden kan hier geen beroep op worden gedaan. Van zulke omstandigheden is in onderhavige procedure niet gebleken.

Ontslag op staande voet

De kantonrechter oordeelt dat werkgeefster een voldoende dringende reden had voor het ontslag op staande voet. Werknemer was naar het oordeel van de kantonrechter niet ongeschikt om zijn werkzaamheden te verrichten. Dit blijkt volgens de kantonrechter uit het feit dat werknemer geen eenduidige verklaringen heeft afgelegd over zijn ziekteklachten. Zijn verklaring wijkt namelijk op veel punten af van de verklaringen van zijn ex-collega’s en derden. Verder meent de kantonrechter dat keelpijn op zich niet hoeft te betekenen dat iemand niet in staat is arbeid te verrichten. Gelet op het gegeven dat de avond van tweede kerstdag een van de drukste avonden van het jaar is voor werkgeefster, had van werknemer mogen worden verwacht dat hij zijn dienst zou afmaken. Daar komt bij dat werknemer na zijn ziekmelding niet naar huis is gegaan, maar heeft gesolliciteerd bij een ander restaurant. De kantonrechter acht het onaannemelijk dat werknemer niet in staat was om te werken, maar wel om te solliciteren. Werknemer heeft door de werkplaats te verlaten redelijke opdrachten geweigerd en een onaanvaardbare situatie laten ontstaan. Het ontslag is voorts onverwijld medegedeeld, nu uit diverse verklaringen blijkt dat de leidinggevende van werknemer duidelijk tegen hem heeft gezegd dat hij zijn werkplek niet mocht verlaten en dat, als hij dat wel zou doen, ontslag op staande voet het gevolg zou zijn. De verzoeken tot vernietiging worden afgewezen. Werknemer heeft tot slot geen recht op een transitievergoeding, omdat zijn handelen als ernstig verwijtbaar moet worden aangemerkt.

Rechtbank Zeeland-West-Brabant (Locatie Middelburg), 16 mei 2024

ECLI:NL:RBZWB:2024:3294

De Xella-norm

Werkgever was op grond van goed werkgeverschap en in lijn met de Xella-uitspraak in beginsel gehouden om in te stemmen met het voorstel van werknemer tot beëindiging van de arbeidsovereenkomst onder toekenning van een vergoeding.

Feiten

Werknemer is op 1 juni 2002 in dienst getreden bij Liko. Laatstelijk was werknemer werkzaam in de functie van hoofd service en nieuwbouwzaken. Op 24 september 2020 is werknemer langdurig arbeidsongeschikt geraakt. Bij beslissing van 3 augustus 2023 heeft het UWV aan werknemer met ingang van 14 juni 2023 een WGA-uitkering op basis van 80 tot 100% arbeidsongeschikt toegekend. Op 11 augustus 2023 heeft werknemer Liko verzocht om mee te werken aan een vaststellingsovereenkomst onder betaling van een transitievergoeding, waarop Liko niet reageert. Op 25 augustus 2023 heeft werknemer een uitgewerkte conceptvaststellingsovereenkomst gestuurd met het verzoek binnen vijf dagen mee te werken aan een beëindiging van de arbeidsovereenkomst. Opnieuw heeft Liko niet gereageerd. Werknemer vordert onder meer een schadevergoeding.

Oordeel

De vraag is of Liko mee had moeten werken aan beëindiging van het slapend dienstverband van werknemer onder toekenning van een vergoeding gelijk aan de transitievergoeding. Werknemer heeft een voorstel gedaan tot beëindiging van zijn slapende dienstverband onder toekenning van een vergoeding ter hoogte van de wettelijke transitievergoeding. Uit de Xella-uitspraak volgt dat de vraag of voldaan is aan de vereisten van artikel 7:669 lid 1 en lid 3 aanhef en onder b BW beantwoord dient te worden aan de hand van de feiten en omstandigheden op het moment dat de werknemer aan de werkgever het voorstel doet tot beëindiging van de arbeidsovereenkomst met wederzijds goedvinden; in dit geval 11 augustus 2023. Vaststaat dat werknemer op dat moment al langer dan 104 weken arbeidsongeschikt was, er in de periode van 26 weken nadat de periode van twee jaar arbeidsongeschiktheid was verstreken geen herstel is opgetreden en binnen die periode de bedongen arbeid niet in aangepaste vorm kon worden verricht en zulks ook niet aannemelijk was. Vaststaat dat werknemer een WGA-uitkering ontvangt op basis van 80 tot 100% arbeidsongeschiktheid. Dat brengt met zich dat op het moment dat werknemer het beëindigingsvoorstel deed aan de vereisten van artikel 7:669 lid 1 en lid 3 aanhef en onder b BW voor beëindiging van de arbeidsovereenkomst wegens langdurige arbeidsongeschiktheid was voldaan. Liko was, op grond van goed werkgeverschap in de zin van artikel 7:611 BW en in lijn met de Xella-uitspraak in beginsel gehouden om in te stemmen met het voorstel van werknemer tot beëindiging van de arbeidsovereenkomst onder toekenning van een vergoeding. Liko heeft bij antwoord gesteld belang te hebben om gebruik te blijven maken van de wettelijke mogelijkheid van een slapend dienstverband teneinde werknemer terug te laten keren in een voor hem alsdan aan te bieden en in gezamenlijk overleg vast te stellen passende functie bij Liko. Nu Liko dit niet heeft onderbouwd met stukken van een arbodienst of het UWV kan de kantonrechter niet inschatten hoe reëel de re-integratiekansen van werknemer zijn. Deze blote stelling wordt dan ook verworpen. Dit betekent dat de vordering van werknemer ten aanzien van de vergoeding van € 53.765,39 bruto wordt toegewezen. Verder wordt een bedrag van € 27.650,80 bruto aan opgebouwde, maar niet genoten verlofuren en een bedrag van € 13.825,47 bruto aan opgebouwde, maar niet genoten ADV-uren toegewezen.

 

Rechtbank Limburg, 1 mei 2024

ECLI:NL:RBLIM:2024:2280

WAARSCHUWING WERKNEMERS TEGEN STAKING MAG NIET IN HET PERSONEELSDOSSIER

Lelystad, 07 mei 2021

Een bedrijf uit Emmeloord dat officiële waarschuwingen uitdeelde aan zijn personeel omdat zij staakten moet die waarschuwingen uit het personeelsdossier halen. Ook mag het bedrijf geen loon inhouden omdat medewerkers de afgelopen tijd gestaakt hebben. Dat heeft de voorzieningenrechter van de rechtbank Midden-Nederland bepaald.

Urenbank

Het bedrijf – een grote speler op het gebied van de productie van afvalinzamelvoertuigen – heeft vorig jaar een zogenoemde urenbank ingevoerd als gevolg van de coronacrisis. Door de crisis was er op dat moment onvoldoende werk. In overeenstemming met de ondernemingsraad heeft het bedrijf vorig jaar de werktijd per dag ingekort met anderhalf uur. Deze tijd moesten medewerkers na 1 september 2020 en voor 14 april dit jaar inhalen, waarbij maximaal 4 uur per week extra gewerkt mocht worden. In de tussentijd werd het loon wel volledig doorbetaald. Als gevolg van mislukte cao-onderhandelingen heeft vakbond FNV acties aangekondigd in de metaalsector, waaronder bij het bedrijf uit Emmeloord. De (landelijke) acties zouden onder andere bestaan uit het weigeren van overwerk. Het bedrijf heeft medewerkers laten weten dat staken zou leiden tot een officiële waarschuwing en een deel van het loon zou niet uitbetaald worden. Het bedrijf beroept zich op de afspraak van de urenbank die – met overeenstemming van de OR – is gemaakt. Volgens het bedrijf zijn het geen overuren maar inhaaluren. De vakbond heeft besloten de acties op te schorten omdat de reactie van het bedrijf onrust veroorzaakte onder medewerkers.

Eigen risico, nu geen verrekening

Normaal gesproken worden bij een staking niet gewerkte uren niet door de werkgever betaald. Geen arbeid is geen loon. Een vakbond kan werknemers wel een zogenoemde stakingsuitkering geven. Alleen is hier sprake van een bijzondere situatie, zo oordeelt de voorzieningenrechter. Het bedrijf introduceerde de zogenoemde urenbank. Dit mag een werkgever doen, maar wel voor eigen risico. Het werd de werknemers vorig jaar niet mogelijk gemaakt om een fulltime werkdag te werken, terwijl zij wel recht hadden op een fulltime werkdag. Met andere woorden: het is niet de schuld van de werknemers dat zij vorig jaar minder uren konden draaien. Het doorbetaalde loon van vorig jaar is geen voorschot op uren die later ingehaald moeten worden. Het bedrijf mag nu niet haar werknemers financieel benadelen door uren die zij vorig jaar wel hadden kunnen werken te verrekenen. Ook mag het bedrijf op basis hiervan geen officiële waarschuwingen geven. De al afgegeven waarschuwingen moeten uit het personeelsdossier worden gehaald.

Uitspraken: ECLI:NL:RBMNE:2021:1826

RECTIFICATIE EN TERUGKEER OP HET WERK VOOR INTERNIST-ONCOLOOG RADBOUD UMC

Arnhem, 10 mei 2021

De voorzieningenrechter beslist dat het Radboud ziekenhuis uit Nijmegen een internist-oncoloog weer haar werk moet laten doen en een rectificatiebericht moet plaatsen.

Zij werkte tot haar op non-actiefstelling bij Radboudumc in Nijmegen. Het eerdere verzoek van het ziekenhuis om de arbeidsovereenkomst te ontbinden is destijds door de kantonrechter en – in hoger beroep – door het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden afgewezen. Desondanks werd de internist niet toegelaten tot haar werk. Het Radboudumc stelde als voorwaarde dat eerst het vertrouwen in haar wordt hersteld. Tegen de eerdere uitspraak van het hof heeft Radboudumc cassatie bij de Hoge Raad ingesteld. Die zaak loopt nog.

Eerdere rechtszaken

Radboudumc stelde de internist in augustus 2019 op non-actief. Daarna verzocht Radboudumc bij de kantonrechter om de arbeidsovereenkomst tussen haar en de internist te ontbinden, omdat ze verwijtbaar zou hebben gehandeld of juist niet zou hebben gehandeld wanneer dat wel nodig was. Ook zei Radboudumc dat er sprake was van een verstoorde arbeidsverhouding en dat de arbeidsovereenkomst anders op die grond moest eindigen. De kantonrechter gaf het ziekenhuis destijds ongelijk. De arbeidsovereenkomst bleef in stand. Radboudumc ging daarna in hoger beroep bij het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, maar ook daar kreeg het ziekenhuis ongelijk. Radboudumc is het ook met die uitspraak niet eens en is nu naar de Hoge Raad gegaan.

Inzet kort geding

Voor zover er sprake is van disfunctioneren oordeelde het hof dat Radboudumc de internist eerst in de gelegenheid moet stellen haar functioneren te verbeteren. Omdat dat niet gebeurd is, is er geen reden de arbeidsovereenkomst te beëindigen. Na die rechtszaken gingen het ziekenhuis en de internist met elkaar in gesprek om uitvoering te geven aan de beschikking van het hof, hoewel het ziekenhuis het niet met deze uitspraak eens was. Ze kwamen er dan ook niet gezamenlijk uit. Radboudumc wil de internist nu alleen laten terugkeren als eerst het vertrouwen tussen de Raad van Bestuur, de directe collega’s en de leiding van de internist is hersteld. Daarna zou een verbetertraject gestart moeten worden. De internist was het met die voorwaarden niet eens. Daarom stapte zij naar de voorzieningenrechter en vroeg de voorzieningenrechter om Radboudumc te verplichten haar weer toe te laten tot haar werk. Ook eiste de internist dat het ziekenhuis een rectificatie zou plaatsen. De rectificatie is volgens de internist nodig, omdat het ziekenhuis haar reputatie zeer ernstige schade heeft toegebracht. Zo maakte Radboudumc al bij haar op non-actiefstelling bekend dat de internist niet meer bij haar werkte.

Herstel van vertrouwen

De voorzieningenrechter wijst beide vorderingen van de internist toe. Ze bekeek of Radboudumc – kijkend naar de eerdere uitspraak van het hof – wel voorwaarden mocht stellen aan de terugkeer van de internist op het werk. Het ziekenhuis had namelijk een plan van aanpak opgesteld waarin stond dat eerst het vertrouwen tussen de Raad van Bestuur van Radboudumc, de directe collega’s en de leiding van de internist hersteld moest worden en dat de internist daarna – met een verbetertraject – pas weer aan het werk mocht. Die voorwaarde mocht het ziekenhuis niet aan de internist stellen.

Radboudumc moet zelf ook actief bijdragen aan het herstel van vertrouwen. Daarnaast moet de internist een reële kans krijgen om – terwijl ze aan het werk is – het vertrouwen te herstellen. Dat betekent niet dat zij zomaar weer haar volledige werk zal mogen doen. Ze begint in een multidisciplinair team, waarin ze samen met professionals binnen het vakgebied patiënten bespreekt en gezamenlijk beslissingen neemt. Daarnaast zal een onafhankelijk supervisor vanuit het Radboudumc aangewezen worden die regelmatig alle patiënten met de internist bespreekt. Wanneer dat allemaal binnen een periode van 6 maanden goed is verlopen – en daarmee mogelijk het onderlinge vertrouwen zal zijn toegenomen – kan de internist weer volledig tot haar werkzaamheden worden toegelaten.

Dat – zoals Radboudumc aanvoerde – er inmiddels veel klachten en schadeclaims van patiënten en nabestaanden zijn ingediend en dat de Inspectie voor de Volksgezondheid het functioneren van de internist onderzoekt, doet hieraan niet af. Dit omdat met betrekking tot die klachten en claims niet vaststaat dat de internist daar daadwerkelijk verantwoordelijk voor is.

Uitspraken: ECLI:NL:RBGEL:2021:2327

ACTION WERKNEMER TEN ONRECHTE OP STAANDE VOET ONTSLAGEN

De kantonrechter oordeelt dat Action een werknemer ten onrechte op staande voet heeft ontslagen na het meenemen van een plastic tasje. Het verzoek van de werknemer om een vergoeding als gevolg van het ten onrechte gegeven ontslag op staande voet is toegewezen.

De werknemer pakt na zijn werkdag een plastic tasje bij de kassa om zijn eerder gekochte producten in te doen en mee naar huis te nemen. Hij neemt dit plastic tasje van 3 cent mee zonder te betalen. Action heeft hem daarom op staande voet ontslagen. De werknemer is van mening dat hij hiervoor niet op staande voet mocht worden ontslagen en vecht de rechtmatigheid van dit ontslag aan bij de kantonrechter.

Zero-tolerance beleid

De kantonrechter oordeelt dat de werknemer wel in strijd handelde met het – op zich terechte – zero-tolerance beleid van Action. Hij was van dit beleid ook op de hoogte. Voor de beoordeling van het daarop volgende ontslag op staande voet moeten ook andere omstandigheden worden meegewogen. In dit geval zijn dat de aard van het meegenomen voorwerp – een vrijwel waardeloos plastic tasje – het functioneren van de werknemer en zijn persoonlijke omstandigheden.

Ontslag onterecht

De afweging van de bovenstaande elementen leidt tot de conclusie dat in dit geval het ontslag op staande voet ten onrechte is gegeven. De werknemer heeft volgens de wet dan de keuze om het ontslag te laten vernietigen of van de werkgever een vergoeding te verzoeken. De werknemer koos voor de 2e optie. De arbeidsovereenkomst blijft beëindigd en Action is aan de werknemer een vergoeding verschuldigd.

Bron: ECLI:NL:RBGEL:2020:3688

MAATSTAF VOOR BEOORDELING OF ARBEIDSRELATIE EEN ARBEIDSOVEREENKOMST IS, MOET WORDEN AANGEPAST

De maatstaf voor de beoordeling of een arbeidsrelatie een arbeidsovereenkomst is, moet worden aangepast. Dat bepleit advocaat-generaal (AG) De Bock in haar conclusie die vandaag is gepubliceerd. De partijbedoeling zou niet meer relevant moeten zijn maar uitsluitend hoe partijen feitelijk uitvoering aan de overeenkomst hebben gegeven.

De maatstaf voor de beoordeling of een arbeidsrelatie een arbeidsovereenkomst is, moet worden aangepast. Dat bepleit advocaat-generaal (AG) De Bock in haar conclusie die vandaag is gepubliceerd. De partijbedoeling zou niet meer relevant moeten zijn maar uitsluitend hoe partijen feitelijk uitvoering aan de overeenkomst hebben gegeven.

De zaak

De zaak in kwestie draait om een vrouw die met behoud van haar uitkering op basis van een participatietraject onbeloond twee maal zes maanden had gewerkt voor en bij de gemeente Amsterdam. Zij stelde in een juridische procedure dat zij hetzelfde werk verrichtte als uitzendkrachten. Er zou daarmee volgens haar geen sprake zijn van ‘additionele werkzaamheden’ maar van een arbeidsovereenkomst. Daarmee zou zij recht hebben op nabetaling van het bij de door haar uitgevoerde functie behorende loon.

Kantonrechter en gerechtshof

De kantonrechter wees de vordering van de vrouw af. Tegen die beslissing stelde ze hoger beroep in. Ook het gerechtshof ging niet mee in de stelling van betrokkene en oordeelde op grond van een aantal omstandigheden dat de vrouw niet werkzaam was geweest op basis van een arbeidsovereenkomst. Daarop stelde ze beroep in cassatie in bij de Hoge Raad.

Advies AG

In haar uitgebreide advies gaat AG De Bock in op de vraag hoe beoordeeld moet worden of een arbeidsrelatie moet worden aangemerkt als een arbeidsovereenkomst. Dat is van belang voor de vraag of iemand arbeidsrechtelijke bescherming heeft, maar het heeft ook fiscale gevolgen en consequenties voor de sociale verzekeringen.

Al meer dan twintig jaar is de maatstaf voor de beoordeling of sprake is van een arbeidsovereenkomst dat wat partijen bij het sluiten van de overeenkomst voor ogen stond (de partijbedoeling), waarbij ook van belang is de wijze waarop partijen feitelijk aan de overeenkomst uitvoering hebben gegeven. De AG bepleit in haar advies een herijking van deze maatstaf (die afkomstig is uit het arrest Groen/Schoevers).

De partijbedoeling zou niet meer relevant moeten zijn maar uitsluitend hoe partijen feitelijk uitvoering aan de overeenkomst hebben gegeven. Dat draagt bij aan de beschermende werking van het arbeidsrecht.

Ook gaat de AG in op het gezagscriterium, één van de elementen voor het bestaan van een arbeidsovereenkomst. Of daaraan voldaan is, hangt volgens de AG er onder meer van af of het werk organisatorisch is ingebed bij de werkgever en of de werkzaamheden een wezenlijk onderdeel zijn van de bedrijfsvoering. Minder belangrijk is de vraag of sprake is van een instructiebevoegdheid van degene voor wie het werk wordt verricht, omdat werkgeversgezag zich ook op andere manieren dan door het geven van instructies kan manifesteren. Daarnaast moet er meer oog zijn voor de economische realiteit en door de ‘papieren werkelijkheid’ heen worden geprikt. Indien arbeid buiten dienstbetrekking wordt verricht, zal sprake moeten zijn een zekere mate van ondernemerschap. Als dat niet het geval is, is er in beginsel sprake van een gezagsverhouding en dus van een arbeidsovereenkomst.

De AG is van mening dat ook een participatieplaats kan worden aangemerkt als een arbeidsovereenkomst als geen sprake is van ‘additionele werkzaamheden’. Het gerechtshof heeft in de zaak in kwestie niet onderzocht of de vrouw hetzelfde werk verrichtte als uitzendkrachten. Als dat juist zou zijn, is geen sprake van ‘additionele werkzaamheden’ en daarmee mogelijk van een arbeidsovereenkomst. Daarom vindt de AG dat het arrest van het hof niet in stand kan blijven.

UITSPRAAK HOGE RAAD

Het is nog niet bekend wanneer de Hoge Raad uitspraak doet.

Bron: ECLI:NL:PHR:2020:698

ONTSLAG OP STAANDE VOET VOOR TWEE GRATIS DRANKJES

Een medewerker van Van der Valk zwicht voor het verzoek van twee gasten en schenkt hen een paar drankjes. Volgens zijn werkgever is dit diefstal op de werkvloer en dit wordt bestraft met ontslag op staande voet. De kantonrechter buigt zich over de vraag of deze sanctie passend is.

Diefstal op de werkvloer

De werknemer is nog geen half jaar in dienst als hij zich schuldig maakt aan ‘diefstal op de werkvloer’. In het hotel waar hij werkt is een besloten feest gaande met een open bar. Dit betekent dat voor een vast bedrag per gast dranken worden geschonken. Twee gasten vragen om buitenlands gedestilleerde drank. Na een eerste weigering – de bar wordt al gesloten – schenkt de medewerker de drankjes. Twee dagen later moet de medewerker bij de directie komen. Op camerabeelden is te zien dat hij de drankjes schenkt, iets wat niet was toegestaan omdat deze drank niet bij het arrangement hoorde. Nog diezelfde dag wordt hij wegens diefstal op de werkvloer op staande voet ontslagen.

Huishoudelijk reglement

Van der Valk geeft alle nieuwe medewerkers als zij in dienst treden het Huishoudelijk reglement. Hierin staat duidelijk wat er wel en niet is toegestaan en welke sancties op overtredingen staan. Zo staat er in het Huishoudelijk reglement 2017 over diefstal en fraude:

Het is niet toegestaan goederen van welke aard dan ook mee te nemen uit het hotel. Let op: ook overgebleven drank of eten valt onder deze regel. Het zonder toestemming meenemen van goederen uit het hotel geldt voor ons als diefstal. Bij diefstal en/of fraude doen wij altijd aangifte bij de politie. Diefstal en/of fraude is bovendien reden voor ontslag op staande voet. Bij vermoeden van diefstal/ fraude hebben wij het recht (verborgen) camera’s en/of andere opsporingsmiddelen in te zetten. Wij verhalen de schade die door de diefstal of fraude is ontstaan, op de betrokken perso(o)n(en).

En ook het gratis weggeven van drankjes wordt genoemd:

Ook is het niet toegestaan om gratis consumpties weg te geven of korting te geven op de rekening aan gasten zonder toestemming van de direct leidinggevende. Overtreding van deze regel leidt tot het treffen van arbeidsrechtelijke maatregelen, waaronder de mogelijkheid van een ontslag op staande voet.

Naar de rechter

De werknemer had dus beter kunnen weten. Hij stapt naar de rechter om zijn ontslag aan te vechten. Hij stelt dat hij voorafgaand aan het feest niet op de hoogte is gebracht van het feit dat hij bepaalde dranken niet aan de gasten mocht schenken. Hij zegt dat hij ook niet met opzet gratis drankjes heeft weggegeven aan gasten en zeker niet de opzet had om van Van der Valk te stelen. Ontslag op staande voet is volgens hem dan ook een te vergaande maatregel.

Diefstal op de werkvloer?

De kantonrechter overweegt dat een ontslag op staande voet is een ingrijpende maatregel met verstrekkende gevolgen is. Deze mag slechts dan worden genomen wanneer de voortzetting van de arbeidsovereenkomst niet meer kan worden verlangd van de werkgever.

De kantonrechter is van oordeel dat het weggeven van twee  buitenlands gedestilleerde drankjes geen ontslag op staande voet rechtvaardigt. Ook wanneer de werknemer had geweten dat deze drank niet onder het arrangement van de open bar viel, gaat het te ver om dit, zoals Van der Valk doet, te kwalificeren als diefstal. Ook kijkend naar het Huishoudelijk reglement 2017 van Van der Valk is het niet vol te houden dat werknemer diefstal heeft gepleegd:hij heeft immers geen goederen van Van der Valk meegenomen, heeft zich geen goederen van Van der Valk toegeëigend en heeft zichzelf niet op enigerlei wijze willen bevoordelen.

Minder ingrijpende maatregel

Volgens het Huishoudelijk reglement 2017 is het ook niet toegestaan om gratis consumpties weg te geven, maar dat is wat anders dan diefstal, aldus de kantonrechter. Volgens het Huishoudelijk reglement 2017 kan het gratis weggeven van consumpties ook aanleiding zijn voor een ontslag op staande voet, maar de aard en de ernst van de verweten gedraging is daarvoor in dit geval onvoldoende. Van der Valk had in de gegeven omstandigheden kunnen en moeten volstaan met een minder ingrijpende maatregel, zoals een officiële waarschuwing, een boete en/of een inhouding op het salaris.

Ontslag op staande voet vernietigd

Omdat het ontslag op staande voet wordt vernietigd, heeft de werknemer in beginsel recht op loon vanaf 8 januari 2018 tot het einde van de arbeidsovereenkomst. Omdat de werknemer inmiddels ander werk heeft gevonden, matigt de kantonrechter de loonvordering tot drie maanden loon. De wettelijke verhoging wegens te late betaling wordt beperkt tot 20 procent.

Lees de volledige uitspraak:

Rechtbank Noord-Holland | ECLI:NL:RBNHO:2018:3884

DISFUNCTIONERENDE WERKNEMER MOET EERLIJKE KANS KRIJGEN

Een disfunctionerende werknemer moet de kans krijgen om zijn prestaties te verbeteren. De werkgever moet het spel eerlijk spelen of de rekening betalen in de rechtszaal.

Een accountmanager van een ICT-bedrijf ligt onder vuur, omdat hij zijn targets niet zou halen. Hij moet daarom begeleiding krijgen, zo vindt zijn werkgever. Sinds november 2017 staat de disfunctionerende werknemer op non-actief, terwijl zijn loon wordt doorbetaald. Aan het einde van die maand krijgt hij een verbeterplan voorgelegd. Volgens de werknemer zijn de daarin opgegeven doelen onhaalbaar. Hij meldt zich ziek. De bedrijfsarts stelt mediation voor. Als dit traject mislukt, start de werkgever een ontslagprocedure.

Ontslaggronden

Welke ontslaggronden zijn er ook al weer?

Bedrijfseconomisch ontslag;?

Langdurige arbeidsongeschiktheid;?

Frequent ziekteverzuim;?

Disfunctioneren;?

Ernstig verwijtbaar handelen of nalaten werknemer;?

Werkweigering wegens gewetensbezwaar;?

Verstoorde arbeidsrelatie;?

De zogenaamde restcategorie. Ontslag wegens andere omstandigheden dan A tot en met G.

Redenen voor ontslag

Volgens de werkgever zijn er meerdere redenen om de werknemer te ontslaan, maar hij zet in op ontslaggrond e: ernstig verwijtbaar handelen. De werknemer heeft zich dit verwijt volgens de werkgever op de hals gehaald door ‘structureel en zonder enige grondslag gefundeerde kritiek naast zich neer te leggen en meermaals een aangeboden verbetertraject af te slaan’.

Mocht de kantonrechter oordelen dat het handelen van de werknemer toch niet zo verwijtbaar was, dan zijn er volgens de werkgever nog meer gronden voor ontslag. Subsidiair verwijt de werkgever hem daarom disfunctioneren (de d-grond), iets wat de werknemer overigens ontkent. Bovendien heeft voortzetting van de arbeidsovereenkomst volgens de werkgever geen zin omdat de arbeidsverhouding is verstoord (g-grond).

Disfunctionerende werknemer

De kantonrechter kijkt eerst naar de subsidiair ingebrachte ontslaggrond d: het disfunctioneren van de werknemer. Kort gezegd komt het betoog van de werkgever erop neer dat de werknemer te weinig kennis van zaken heeft, dat klanten ontevreden over hem zijn en dat hij zijn targets niet haalt. De werkgever zou hierover herhaaldelijk hebben gesproken met de werknemer, maar die zou alle kritiek naast zich neerleggen en weigeren een verbetertraject te volgen.

De eerste keer dat hij wordt aangesproken op ernstig disfunctioneren, is in augustus 2017 per mail. De mail wordt verstuurd door een leidinggevende die direct daarna op vakantie gaat. Een gesprek over het vermeende disfunctioneren vindt daardoor pas weken later plaats. Volgens de werknemer kan hij de verwijten die hem worden gemaakt in dat gesprek weerleggen.

Zusterbedrijf

In oktober heeft de werknemer een sollicitatiegesprek bij een zusterbedrijf. De directeur van dit bedrijf acht hem echter niet geschikt, dus de overstap gaat niet door. In het hierop volgende gesprek met HR, blijkt dat wordt ingezet op een vaststellingsovereenkomst.

In het verbeterplan dat de werknemer in november voorgelegd krijgt, staan targets die hij binnen twee maanden moet halen. Het zijn echter vrijwel dezelfde targets als die hij eerder voor heel 2017 had opgekregen. De werknemer laat weten dat dit volgens hem geen reële doelstellingen zijn.

Oordeel van de kantonrechter

Zoals wel vaker het geval is, houdt de dossieropbouw geen gelijke tred met de verwijten. Als er inderdaad regelmatig met de werknemer is gesproken, is dit nauwelijks schriftelijk vastgelegd. De werkgever kan niet onderbouwen dat de behaalde omzet van de werknemer slechts een tiende is van wat zijn collega’s binnenhalen. Er is geen klanttevredenheidsonderzoek geweest, zodat ook niet valt vast te stellen dat klanten inderdaad ontevreden zijn over de accountmanager.

Er zijn weliswaar targets op schrift gesteld, maar deze lijken vooral te zijn vastgesteld om het recht op en de hoogte van de bonus te kunnen vaststellen. Hieruit hoefde de werknemer volgens de kantonrechter niet af te leiden dat het niet halen van deze targets zou worden gezien als disfunctioneren.

De werknemer heeft toegegeven dat hij slordig is geweest met een contract voor een klant, hoewel hij eerder ontkende daarvoor verantwoordelijk te zijn geweest. Enig verwijtbaar handelen valt dus wel op zijn conto te schrijven. Volgens de kantonrechter is dit echter niet voldoende reden om de arbeidsovereenkomst te ontbinden.

Verstoorde arbeidsverhouding

Dan wat betreft de verstoorde arbeidsverhouding. De leidinggevende van de ‘disfunctionerende werknemer’ heeft hem gezegd ‘geen klik’ te voelen met zijn ondergeschikte. De kantonrechter vindt dat het ontbreken van deze klik voor rekening van de werkgever dient te komen. Er is volgens de kantonrechter geen enkele reden waarom de werknemer geen andere leidinggevende had kunnen krijgen.

Het ontbindingsverzoek wordt afgewezen en de werkgever moet de proceskosten betalen.

Lees de volledige uitspraak:

Rechtbank Midden-Nederland | ECLI:NL:RBMNE:2018:1898

ARBEIDSRECHT

Schuldbekentenis en verklaring ondertekend, Bewijsopdracht werkgever niet geslaagd

Minderjarige caissière heeft schuldbekentenis en verklaring ondertekend waarin staat dat zij geld heeft weggenomen uit de kassa. Bewijsopdracht werkgever is niet geslaagd.

Feiten

Debiteuren365 vordert in deze procedure van werkneemster een bedrag van € 7.640 plus buitengerechtelijke kosten en rente. Dit bedrag vordert zij op basis van een door werkneemster afgelegde en ondertekende verklaring en schuldbetekenis, waaruit zou volgen dat zij geld heeft weggenomen uit de kassalade bij Albert Heijn, waar zij heeft gewerkt, en dat het om een bedrag van € 8.000 zou gaan. Een deel daarvan heeft werkneemster terugbetaald, maar op het moment van dagvaarden moest zij nog € 7.640 betalen. Debiteuren365 heeft deze vordering van Albert Heijn overgenomen. Subsidiair baseert Debiteuren365 haar vordering op een onrechtmatige daad van werkneemster. In het tussenvonnis van 25 maart 2022 is overwogen dat de verklaring en schuldbetekenis die werkneemster heeft ondertekend vernietigbaar zijn omdat zij op het moment van het opstellen en ondertekenen daarvan minderjarig was, tenzij komt vast te staan dat de moeder van werkneemster hiervoor toestemming heeft gegeven (art. 1:234 lid 1 BW). Als vervolgens komt vast te staan dat wel toestemming is gegeven, is het aan Debiteuren365 om in het kader van het beroep van werkneemster op misbruik van omstandigheden aan te tonen dat werkneemster haar verklaring en de schuldbetekenis in volle vrijheid heeft afgelegd en ondertekend. Ten slotte moet Debiteuren365 nog de hoogte van haar schade als gevolg van het (niet in geschil zijnde) onrechtmatig handelen van werkneemster bewijzen. Tijdens de mondelinge behandeling op 6 juli 2022 is Debiteuren365 overeenkomstig haar aanbod daartoe, toegelaten om dit bewijs te leveren.

Oordeel

De kantonrechter oordeelt dat Debiteuren365 niet is geslaagd in het bewijs van haar stelling dat de moeder van werkneemster (telefonisch) toestemming heeft gegeven aan werkneemster om een schriftelijke verklaring en een schuldbekentenis te ondertekenen. De verklaringen die de als getuigen gehoorde medewerkers van Albert Heijn hebben afgelegd spreken elkaar op wezenlijke onderdelen tegen. Aan de andere kant heeft de moeder van werkneemster als getuige verklaard dat zij geen toestemming heeft gegeven en dat zij dat ook nooit zou hebben gedaan. Beiden getuigen hebben verschillend verklaard over het moment waarop de moeder van werkneemster is gebeld en het moment waarop aan werkneemster is verteld waarvan zij verdacht werd. X verklaart dat de moeder van werkneemster is gebeld voordat het gesprek plaatsvond en dat dat altijd gebeurt omdat het de procedure is dat er een ouder bij moet zijn en dat toen nog geen verdenking was uitgesproken. Y verklaart juist dat eerst de verdenking is uitgesproken, toen het gesprek plaatsvond en werkneemster haar verklaring heeft opgeschreven en dat daarna haar moeder is gebeld en dat dit nooit van tevoren gebeurt. Deze verschillen zijn vooral opmerkelijk, nu beide getuigen destijds in de leidinggevende functies van (assistent-)supermarktmanager werkzaam waren, en Albert Heijn een standaardprocedure volgt in geval van fraude. Een verklaring voor deze opmerkelijke verschillen ontbreekt. De verklaring van Y dat de moeder van werkneemster is gebeld en toen is gevraagd om toestemming en toestemming van haar is verkregen, overtuigt dan ook niet zonder meer. Tegenover die verklaring van Y staat de verklaring van de in contra-enquête als getuige gehoorde moeder van werkneemster. Anders dan Debiteuren365 betoogt, acht de kantonrechter deze getuigenverklaring bruikbaar. De omstandigheid dat de moeder van werkneemster bij de mondelinge behandeling aanwezig is geweest, maakt in dit geval niet dat zij over informatie beschikt die zij anders (in haar rol van getuige) niet had gehad. Ook de omstandigheid dat de gemachtigde van werkneemster aanvankelijk heeft aangekondigd dat werkneemster zelf zou worden gehoord, maar haar moeder is verschenen als getuige, maakt niet dat de getuigenverklaring terzijde moet worden geschoven. Nu het hier juist om de al dan niet door de moeder van werkneemster gegeven toestemming gaat, en Debiteuren365 de moeder van werkneemster tijdens het getuigenverhoor van deze getuige heeft kunnen bevragen, is Debiteuren365 niet in haar belangen geschaad door deze gang van zaken. De kantonrechter vindt de verklaring van de moeder van werkneemster geloofwaardig. De moeder van werkneemster weet zich weliswaar niet alles meer te herinneren, maar over de toestemming is zij duidelijk: die heeft zij niet gegeven en zou zij ook nooit geven. In de gegeven omstandigheden is dat ook aannemelijk; zij verklaart immers ook dat ze twijfels had bij de handgeschreven verklaring die van werkneemster zou zijn, dat ze het niet vond kloppen en dat ze om videobeelden als bewijs heeft gevraagd. Met de verklaring van de moeder van werkneemster is die van Y door werkneemster ontkracht. De vordering van Debiteuren365 wordt afgewezen.

Rechtbank Rotterdam (Locatie Rotterdam), 17 mei 2024
ECLI:NL:RBROT:2024:4808

Werknemer meldt zich ziek op Tweede Kerstdag: ontslag op staande voet terecht

Werknemer die zich op de avond van tweede kerstdag ziek meldt wegens keelpijn is terecht op staande voet ontslagen. De kantonrechter is van oordeel dat werknemer niet ongeschikt was om die avond werkzaamheden te verrichten.

Feiten

Op 11 augustus 2022 is werknemer op basis van een oproepovereenkomst (nulurenovereenkomst) voor bepaalde tijd in dienst getreden bij werkgeefster in de functie van afwasser. Op 26 december 2023, tweede kerstdag, is werknemer door werkgeefster op staande voet ontslagen nadat hij zich tijdens het werk rond 19.00 uur had ziekgemeld wegens keelpijn. In onderhavige procedure verzoekt werknemer het ontslag op staande voet te vernietigen, omdat geen sprake was van een dringende reden en de reden niet onverwijld aan hem is medegedeeld. Werkgeefster voert daarentegen aan dat het verzoek van werknemer niet-ontvankelijk is, de opzegging is geschied met instemming in de zin van artikel 7:671 BW en dat – indien geen sprake is van instemming maar van een ontslag op staande voet – wel sprake was van een dringende reden. Aan het bestaan van die dringende reden legt werkgeefster ten grondslag dat werknemer zich ten onrechte tijdens het werk heeft ziekgemeld. Volgens werkgeefster heeft werknemer zich ziekgemeld vlak nadat hij zijn kerstgratificatie had ontvangen. Direct hierna was werknemer vertrokken en is hij naar een ander restaurant gegaan om daar te werken dan wel te solliciteren. Werkgeefster meent dat het werknemer voldoende duidelijk was wat de reden van het ontslag was; dit is hem die avond namelijk twee keer uitgelegd.

Oordeel

De kantonrechter oordeelt als volgt.

Ontvankelijkheid

Het verzoekschrift is tijdig ingediend nu dit op 26 februari 2023 om 17.34 uur via beveiligd mailen is ontvangen op de server van de Rechtspraak. Werknemer is daarmee ontvankelijk in zijn verzoek.
Geen beëindiging met wederzijdse instemming
De kantonrechter volgt werkgeefster niet in haar verweer dat de arbeidsovereenkomst met instemming van beide partijen is beëindigd. Er is immers niet aan het schriftelijkheidsvereiste uit artikel 7:671 BW voldaan. Het schriftelijkheidsvereiste is van dwingend recht en alleen in zeer uitzonderlijke omstandigheden kan hier geen beroep op worden gedaan. Van zulke omstandigheden is in onderhavige procedure niet gebleken.

Ontslag op staande voet

De kantonrechter oordeelt dat werkgeefster een voldoende dringende reden had voor het ontslag op staande voet. Werknemer was naar het oordeel van de kantonrechter niet ongeschikt om zijn werkzaamheden te verrichten. Dit blijkt volgens de kantonrechter uit het feit dat werknemer geen eenduidige verklaringen heeft afgelegd over zijn ziekteklachten. Zijn verklaring wijkt namelijk op veel punten af van de verklaringen van zijn ex-collega’s en derden. Verder meent de kantonrechter dat keelpijn op zich niet hoeft te betekenen dat iemand niet in staat is arbeid te verrichten. Gelet op het gegeven dat de avond van tweede kerstdag een van de drukste avonden van het jaar is voor werkgeefster, had van werknemer mogen worden verwacht dat hij zijn dienst zou afmaken. Daar komt bij dat werknemer na zijn ziekmelding niet naar huis is gegaan, maar heeft gesolliciteerd bij een ander restaurant. De kantonrechter acht het onaannemelijk dat werknemer niet in staat was om te werken, maar wel om te solliciteren. Werknemer heeft door de werkplaats te verlaten redelijke opdrachten geweigerd en een onaanvaardbare situatie laten ontstaan. Het ontslag is voorts onverwijld medegedeeld, nu uit diverse verklaringen blijkt dat de leidinggevende van werknemer duidelijk tegen hem heeft gezegd dat hij zijn werkplek niet mocht verlaten en dat, als hij dat wel zou doen, ontslag op staande voet het gevolg zou zijn. De verzoeken tot vernietiging worden afgewezen. Werknemer heeft tot slot geen recht op een transitievergoeding, omdat zijn handelen als ernstig verwijtbaar moet worden aangemerkt.

Rechtbank Zeeland-West-Brabant (Locatie Middelburg), 16 mei 2024

ECLI:NL:RBZWB:2024:3294

De Xella-norm

Werkgever was op grond van goed werkgeverschap en in lijn met de Xella-uitspraak in beginsel gehouden om in te stemmen met het voorstel van werknemer tot beëindiging van de arbeidsovereenkomst onder toekenning van een vergoeding.

Feiten

Werknemer is op 1 juni 2002 in dienst getreden bij Liko. Laatstelijk was werknemer werkzaam in de functie van hoofd service en nieuwbouwzaken. Op 24 september 2020 is werknemer langdurig arbeidsongeschikt geraakt. Bij beslissing van 3 augustus 2023 heeft het UWV aan werknemer met ingang van 14 juni 2023 een WGA-uitkering op basis van 80 tot 100% arbeidsongeschikt toegekend. Op 11 augustus 2023 heeft werknemer Liko verzocht om mee te werken aan een vaststellingsovereenkomst onder betaling van een transitievergoeding, waarop Liko niet reageert. Op 25 augustus 2023 heeft werknemer een uitgewerkte conceptvaststellingsovereenkomst gestuurd met het verzoek binnen vijf dagen mee te werken aan een beëindiging van de arbeidsovereenkomst. Opnieuw heeft Liko niet gereageerd. Werknemer vordert onder meer een schadevergoeding.

Oordeel

De vraag is of Liko mee had moeten werken aan beëindiging van het slapend dienstverband van werknemer onder toekenning van een vergoeding gelijk aan de transitievergoeding. Werknemer heeft een voorstel gedaan tot beëindiging van zijn slapende dienstverband onder toekenning van een vergoeding ter hoogte van de wettelijke transitievergoeding. Uit de Xella-uitspraak volgt dat de vraag of voldaan is aan de vereisten van artikel 7:669 lid 1 en lid 3 aanhef en onder b BW beantwoord dient te worden aan de hand van de feiten en omstandigheden op het moment dat de werknemer aan de werkgever het voorstel doet tot beëindiging van de arbeidsovereenkomst met wederzijds goedvinden; in dit geval 11 augustus 2023. Vaststaat dat werknemer op dat moment al langer dan 104 weken arbeidsongeschikt was, er in de periode van 26 weken nadat de periode van twee jaar arbeidsongeschiktheid was verstreken geen herstel is opgetreden en binnen die periode de bedongen arbeid niet in aangepaste vorm kon worden verricht en zulks ook niet aannemelijk was. Vaststaat dat werknemer een WGA-uitkering ontvangt op basis van 80 tot 100% arbeidsongeschiktheid. Dat brengt met zich dat op het moment dat werknemer het beëindigingsvoorstel deed aan de vereisten van artikel 7:669 lid 1 en lid 3 aanhef en onder b BW voor beëindiging van de arbeidsovereenkomst wegens langdurige arbeidsongeschiktheid was voldaan. Liko was, op grond van goed werkgeverschap in de zin van artikel 7:611 BW en in lijn met de Xella-uitspraak in beginsel gehouden om in te stemmen met het voorstel van werknemer tot beëindiging van de arbeidsovereenkomst onder toekenning van een vergoeding. Liko heeft bij antwoord gesteld belang te hebben om gebruik te blijven maken van de wettelijke mogelijkheid van een slapend dienstverband teneinde werknemer terug te laten keren in een voor hem alsdan aan te bieden en in gezamenlijk overleg vast te stellen passende functie bij Liko. Nu Liko dit niet heeft onderbouwd met stukken van een arbodienst of het UWV kan de kantonrechter niet inschatten hoe reëel de re-integratiekansen van werknemer zijn. Deze blote stelling wordt dan ook verworpen. Dit betekent dat de vordering van werknemer ten aanzien van de vergoeding van € 53.765,39 bruto wordt toegewezen. Verder wordt een bedrag van € 27.650,80 bruto aan opgebouwde, maar niet genoten verlofuren en een bedrag van € 13.825,47 bruto aan opgebouwde, maar niet genoten ADV-uren toegewezen.

 

Rechtbank Limburg, 1 mei 2024

ECLI:NL:RBLIM:2024:2280

WAARSCHUWING WERKNEMERS TEGEN STAKING MAG NIET IN HET PERSONEELSDOSSIER

Lelystad, 07 mei 2021

Een bedrijf uit Emmeloord dat officiële waarschuwingen uitdeelde aan zijn personeel omdat zij staakten moet die waarschuwingen uit het personeelsdossier halen. Ook mag het bedrijf geen loon inhouden omdat medewerkers de afgelopen tijd gestaakt hebben. Dat heeft de voorzieningenrechter van de rechtbank Midden-Nederland bepaald.

Urenbank

Het bedrijf – een grote speler op het gebied van de productie van afvalinzamelvoertuigen – heeft vorig jaar een zogenoemde urenbank ingevoerd als gevolg van de coronacrisis. Door de crisis was er op dat moment onvoldoende werk. In overeenstemming met de ondernemingsraad heeft het bedrijf vorig jaar de werktijd per dag ingekort met anderhalf uur. Deze tijd moesten medewerkers na 1 september 2020 en voor 14 april dit jaar inhalen, waarbij maximaal 4 uur per week extra gewerkt mocht worden. In de tussentijd werd het loon wel volledig doorbetaald. Als gevolg van mislukte cao-onderhandelingen heeft vakbond FNV acties aangekondigd in de metaalsector, waaronder bij het bedrijf uit Emmeloord. De (landelijke) acties zouden onder andere bestaan uit het weigeren van overwerk. Het bedrijf heeft medewerkers laten weten dat staken zou leiden tot een officiële waarschuwing en een deel van het loon zou niet uitbetaald worden. Het bedrijf beroept zich op de afspraak van de urenbank die – met overeenstemming van de OR – is gemaakt. Volgens het bedrijf zijn het geen overuren maar inhaaluren. De vakbond heeft besloten de acties op te schorten omdat de reactie van het bedrijf onrust veroorzaakte onder medewerkers.

Eigen risico, nu geen verrekening

Normaal gesproken worden bij een staking niet gewerkte uren niet door de werkgever betaald. Geen arbeid is geen loon. Een vakbond kan werknemers wel een zogenoemde stakingsuitkering geven. Alleen is hier sprake van een bijzondere situatie, zo oordeelt de voorzieningenrechter. Het bedrijf introduceerde de zogenoemde urenbank. Dit mag een werkgever doen, maar wel voor eigen risico. Het werd de werknemers vorig jaar niet mogelijk gemaakt om een fulltime werkdag te werken, terwijl zij wel recht hadden op een fulltime werkdag. Met andere woorden: het is niet de schuld van de werknemers dat zij vorig jaar minder uren konden draaien. Het doorbetaalde loon van vorig jaar is geen voorschot op uren die later ingehaald moeten worden. Het bedrijf mag nu niet haar werknemers financieel benadelen door uren die zij vorig jaar wel hadden kunnen werken te verrekenen. Ook mag het bedrijf op basis hiervan geen officiële waarschuwingen geven. De al afgegeven waarschuwingen moeten uit het personeelsdossier worden gehaald.

Uitspraken: ECLI:NL:RBMNE:2021:1826

RECTIFICATIE EN TERUGKEER OP HET WERK VOOR INTERNIST-ONCOLOOG RADBOUD UMC

Arnhem, 10 mei 2021

De voorzieningenrechter beslist dat het Radboud ziekenhuis uit Nijmegen een internist-oncoloog weer haar werk moet laten doen en een rectificatiebericht moet plaatsen.

Zij werkte tot haar op non-actiefstelling bij Radboudumc in Nijmegen. Het eerdere verzoek van het ziekenhuis om de arbeidsovereenkomst te ontbinden is destijds door de kantonrechter en – in hoger beroep – door het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden afgewezen. Desondanks werd de internist niet toegelaten tot haar werk. Het Radboudumc stelde als voorwaarde dat eerst het vertrouwen in haar wordt hersteld. Tegen de eerdere uitspraak van het hof heeft Radboudumc cassatie bij de Hoge Raad ingesteld. Die zaak loopt nog.

Eerdere rechtszaken

Radboudumc stelde de internist in augustus 2019 op non-actief. Daarna verzocht Radboudumc bij de kantonrechter om de arbeidsovereenkomst tussen haar en de internist te ontbinden, omdat ze verwijtbaar zou hebben gehandeld of juist niet zou hebben gehandeld wanneer dat wel nodig was. Ook zei Radboudumc dat er sprake was van een verstoorde arbeidsverhouding en dat de arbeidsovereenkomst anders op die grond moest eindigen. De kantonrechter gaf het ziekenhuis destijds ongelijk. De arbeidsovereenkomst bleef in stand. Radboudumc ging daarna in hoger beroep bij het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, maar ook daar kreeg het ziekenhuis ongelijk. Radboudumc is het ook met die uitspraak niet eens en is nu naar de Hoge Raad gegaan.

Inzet kort geding

Voor zover er sprake is van disfunctioneren oordeelde het hof dat Radboudumc de internist eerst in de gelegenheid moet stellen haar functioneren te verbeteren. Omdat dat niet gebeurd is, is er geen reden de arbeidsovereenkomst te beëindigen. Na die rechtszaken gingen het ziekenhuis en de internist met elkaar in gesprek om uitvoering te geven aan de beschikking van het hof, hoewel het ziekenhuis het niet met deze uitspraak eens was. Ze kwamen er dan ook niet gezamenlijk uit. Radboudumc wil de internist nu alleen laten terugkeren als eerst het vertrouwen tussen de Raad van Bestuur, de directe collega’s en de leiding van de internist is hersteld. Daarna zou een verbetertraject gestart moeten worden. De internist was het met die voorwaarden niet eens. Daarom stapte zij naar de voorzieningenrechter en vroeg de voorzieningenrechter om Radboudumc te verplichten haar weer toe te laten tot haar werk. Ook eiste de internist dat het ziekenhuis een rectificatie zou plaatsen. De rectificatie is volgens de internist nodig, omdat het ziekenhuis haar reputatie zeer ernstige schade heeft toegebracht. Zo maakte Radboudumc al bij haar op non-actiefstelling bekend dat de internist niet meer bij haar werkte.

Herstel van vertrouwen

De voorzieningenrechter wijst beide vorderingen van de internist toe. Ze bekeek of Radboudumc – kijkend naar de eerdere uitspraak van het hof – wel voorwaarden mocht stellen aan de terugkeer van de internist op het werk. Het ziekenhuis had namelijk een plan van aanpak opgesteld waarin stond dat eerst het vertrouwen tussen de Raad van Bestuur van Radboudumc, de directe collega’s en de leiding van de internist hersteld moest worden en dat de internist daarna – met een verbetertraject – pas weer aan het werk mocht. Die voorwaarde mocht het ziekenhuis niet aan de internist stellen.

Radboudumc moet zelf ook actief bijdragen aan het herstel van vertrouwen. Daarnaast moet de internist een reële kans krijgen om – terwijl ze aan het werk is – het vertrouwen te herstellen. Dat betekent niet dat zij zomaar weer haar volledige werk zal mogen doen. Ze begint in een multidisciplinair team, waarin ze samen met professionals binnen het vakgebied patiënten bespreekt en gezamenlijk beslissingen neemt. Daarnaast zal een onafhankelijk supervisor vanuit het Radboudumc aangewezen worden die regelmatig alle patiënten met de internist bespreekt. Wanneer dat allemaal binnen een periode van 6 maanden goed is verlopen – en daarmee mogelijk het onderlinge vertrouwen zal zijn toegenomen – kan de internist weer volledig tot haar werkzaamheden worden toegelaten.

Dat – zoals Radboudumc aanvoerde – er inmiddels veel klachten en schadeclaims van patiënten en nabestaanden zijn ingediend en dat de Inspectie voor de Volksgezondheid het functioneren van de internist onderzoekt, doet hieraan niet af. Dit omdat met betrekking tot die klachten en claims niet vaststaat dat de internist daar daadwerkelijk verantwoordelijk voor is.

Uitspraken: ECLI:NL:RBGEL:2021:2327

MAATSTAF VOOR BEOORDELING OF ARBEIDSRELATIE EEN ARBEIDSOVEREENKOMST IS, MOET WORDEN AANGEPAST

De maatstaf voor de beoordeling of een arbeidsrelatie een arbeidsovereenkomst is, moet worden aangepast. Dat bepleit advocaat-generaal (AG) De Bock in haar conclusie die vandaag is gepubliceerd. De partijbedoeling zou niet meer relevant moeten zijn maar uitsluitend hoe partijen feitelijk uitvoering aan de overeenkomst hebben gegeven.

De maatstaf voor de beoordeling of een arbeidsrelatie een arbeidsovereenkomst is, moet worden aangepast. Dat bepleit advocaat-generaal (AG) De Bock in haar conclusie die vandaag is gepubliceerd. De partijbedoeling zou niet meer relevant moeten zijn maar uitsluitend hoe partijen feitelijk uitvoering aan de overeenkomst hebben gegeven.

De zaak

De zaak in kwestie draait om een vrouw die met behoud van haar uitkering op basis van een participatietraject onbeloond twee maal zes maanden had gewerkt voor en bij de gemeente Amsterdam. Zij stelde in een juridische procedure dat zij hetzelfde werk verrichtte als uitzendkrachten. Er zou daarmee volgens haar geen sprake zijn van ‘additionele werkzaamheden’ maar van een arbeidsovereenkomst. Daarmee zou zij recht hebben op nabetaling van het bij de door haar uitgevoerde functie behorende loon.

Kantonrechter en gerechtshof

De kantonrechter wees de vordering van de vrouw af. Tegen die beslissing stelde ze hoger beroep in. Ook het gerechtshof ging niet mee in de stelling van betrokkene en oordeelde op grond van een aantal omstandigheden dat de vrouw niet werkzaam was geweest op basis van een arbeidsovereenkomst. Daarop stelde ze beroep in cassatie in bij de Hoge Raad.

Advies AG

In haar uitgebreide advies gaat AG De Bock in op de vraag hoe beoordeeld moet worden of een arbeidsrelatie moet worden aangemerkt als een arbeidsovereenkomst. Dat is van belang voor de vraag of iemand arbeidsrechtelijke bescherming heeft, maar het heeft ook fiscale gevolgen en consequenties voor de sociale verzekeringen.

Al meer dan twintig jaar is de maatstaf voor de beoordeling of sprake is van een arbeidsovereenkomst dat wat partijen bij het sluiten van de overeenkomst voor ogen stond (de partijbedoeling), waarbij ook van belang is de wijze waarop partijen feitelijk aan de overeenkomst uitvoering hebben gegeven. De AG bepleit in haar advies een herijking van deze maatstaf (die afkomstig is uit het arrest Groen/Schoevers).

De partijbedoeling zou niet meer relevant moeten zijn maar uitsluitend hoe partijen feitelijk uitvoering aan de overeenkomst hebben gegeven. Dat draagt bij aan de beschermende werking van het arbeidsrecht.

Ook gaat de AG in op het gezagscriterium, één van de elementen voor het bestaan van een arbeidsovereenkomst. Of daaraan voldaan is, hangt volgens de AG er onder meer van af of het werk organisatorisch is ingebed bij de werkgever en of de werkzaamheden een wezenlijk onderdeel zijn van de bedrijfsvoering. Minder belangrijk is de vraag of sprake is van een instructiebevoegdheid van degene voor wie het werk wordt verricht, omdat werkgeversgezag zich ook op andere manieren dan door het geven van instructies kan manifesteren. Daarnaast moet er meer oog zijn voor de economische realiteit en door de ‘papieren werkelijkheid’ heen worden geprikt. Indien arbeid buiten dienstbetrekking wordt verricht, zal sprake moeten zijn een zekere mate van ondernemerschap. Als dat niet het geval is, is er in beginsel sprake van een gezagsverhouding en dus van een arbeidsovereenkomst.

De AG is van mening dat ook een participatieplaats kan worden aangemerkt als een arbeidsovereenkomst als geen sprake is van ‘additionele werkzaamheden’. Het gerechtshof heeft in de zaak in kwestie niet onderzocht of de vrouw hetzelfde werk verrichtte als uitzendkrachten. Als dat juist zou zijn, is geen sprake van ‘additionele werkzaamheden’ en daarmee mogelijk van een arbeidsovereenkomst. Daarom vindt de AG dat het arrest van het hof niet in stand kan blijven.

UITSPRAAK HOGE RAAD

Het is nog niet bekend wanneer de Hoge Raad uitspraak doet.

Bron: ECLI:NL:PHR:2020:698

ACTION WERKNEMER TEN ONRECHTE OP STAANDE VOET ONTSLAGEN

De kantonrechter oordeelt dat Action een werknemer ten onrechte op staande voet heeft ontslagen na het meenemen van een plastic tasje. Het verzoek van de werknemer om een vergoeding als gevolg van het ten onrechte gegeven ontslag op staande voet is toegewezen.

De werknemer pakt na zijn werkdag een plastic tasje bij de kassa om zijn eerder gekochte producten in te doen en mee naar huis te nemen. Hij neemt dit plastic tasje van 3 cent mee zonder te betalen. Action heeft hem daarom op staande voet ontslagen. De werknemer is van mening dat hij hiervoor niet op staande voet mocht worden ontslagen en vecht de rechtmatigheid van dit ontslag aan bij de kantonrechter.

Zero-tolerance beleid

De kantonrechter oordeelt dat de werknemer wel in strijd handelde met het – op zich terechte – zero-tolerance beleid van Action. Hij was van dit beleid ook op de hoogte. Voor de beoordeling van het daarop volgende ontslag op staande voet moeten ook andere omstandigheden worden meegewogen. In dit geval zijn dat de aard van het meegenomen voorwerp – een vrijwel waardeloos plastic tasje – het functioneren van de werknemer en zijn persoonlijke omstandigheden.

Ontslag onterecht

De afweging van de bovenstaande elementen leidt tot de conclusie dat in dit geval het ontslag op staande voet ten onrechte is gegeven. De werknemer heeft volgens de wet dan de keuze om het ontslag te laten vernietigen of van de werkgever een vergoeding te verzoeken. De werknemer koos voor de 2e optie. De arbeidsovereenkomst blijft beëindigd en Action is aan de werknemer een vergoeding verschuldigd.

Bron: ECLI:NL:RBGEL:2020:3688

ONTSLAG OP STAANDE VOET VOOR TWEE GRATIS DRANKJES

Een medewerker van Van der Valk zwicht voor het verzoek van twee gasten en schenkt hen een paar drankjes. Volgens zijn werkgever is dit diefstal op de werkvloer en dit wordt bestraft met ontslag op staande voet. De kantonrechter buigt zich over de vraag of deze sanctie passend is.

Diefstal op de werkvloer

De werknemer is nog geen half jaar in dienst als hij zich schuldig maakt aan ‘diefstal op de werkvloer’. In het hotel waar hij werkt is een besloten feest gaande met een open bar. Dit betekent dat voor een vast bedrag per gast dranken worden geschonken. Twee gasten vragen om buitenlands gedestilleerde drank. Na een eerste weigering – de bar wordt al gesloten – schenkt de medewerker de drankjes. Twee dagen later moet de medewerker bij de directie komen. Op camerabeelden is te zien dat hij de drankjes schenkt, iets wat niet was toegestaan omdat deze drank niet bij het arrangement hoorde. Nog diezelfde dag wordt hij wegens diefstal op de werkvloer op staande voet ontslagen.

Huishoudelijk reglement

Van der Valk geeft alle nieuwe medewerkers als zij in dienst treden het Huishoudelijk reglement. Hierin staat duidelijk wat er wel en niet is toegestaan en welke sancties op overtredingen staan. Zo staat er in het Huishoudelijk reglement 2017 over diefstal en fraude:

Het is niet toegestaan goederen van welke aard dan ook mee te nemen uit het hotel. Let op: ook overgebleven drank of eten valt onder deze regel. Het zonder toestemming meenemen van goederen uit het hotel geldt voor ons als diefstal. Bij diefstal en/of fraude doen wij altijd aangifte bij de politie. Diefstal en/of fraude is bovendien reden voor ontslag op staande voet. Bij vermoeden van diefstal/ fraude hebben wij het recht (verborgen) camera’s en/of andere opsporingsmiddelen in te zetten. Wij verhalen de schade die door de diefstal of fraude is ontstaan, op de betrokken perso(o)n(en).

En ook het gratis weggeven van drankjes wordt genoemd:

Ook is het niet toegestaan om gratis consumpties weg te geven of korting te geven op de rekening aan gasten zonder toestemming van de direct leidinggevende. Overtreding van deze regel leidt tot het treffen van arbeidsrechtelijke maatregelen, waaronder de mogelijkheid van een ontslag op staande voet.

Naar de rechter

De werknemer had dus beter kunnen weten. Hij stapt naar de rechter om zijn ontslag aan te vechten. Hij stelt dat hij voorafgaand aan het feest niet op de hoogte is gebracht van het feit dat hij bepaalde dranken niet aan de gasten mocht schenken. Hij zegt dat hij ook niet met opzet gratis drankjes heeft weggegeven aan gasten en zeker niet de opzet had om van Van der Valk te stelen. Ontslag op staande voet is volgens hem dan ook een te vergaande maatregel.

Diefstal op de werkvloer?

De kantonrechter overweegt dat een ontslag op staande voet is een ingrijpende maatregel met verstrekkende gevolgen is. Deze mag slechts dan worden genomen wanneer de voortzetting van de arbeidsovereenkomst niet meer kan worden verlangd van de werkgever.

De kantonrechter is van oordeel dat het weggeven van twee  buitenlands gedestilleerde drankjes geen ontslag op staande voet rechtvaardigt. Ook wanneer de werknemer had geweten dat deze drank niet onder het arrangement van de open bar viel, gaat het te ver om dit, zoals Van der Valk doet, te kwalificeren als diefstal. Ook kijkend naar het Huishoudelijk reglement 2017 van Van der Valk is het niet vol te houden dat werknemer diefstal heeft gepleegd:hij heeft immers geen goederen van Van der Valk meegenomen, heeft zich geen goederen van Van der Valk toegeëigend en heeft zichzelf niet op enigerlei wijze willen bevoordelen.

Minder ingrijpende maatregel

Volgens het Huishoudelijk reglement 2017 is het ook niet toegestaan om gratis consumpties weg te geven, maar dat is wat anders dan diefstal, aldus de kantonrechter. Volgens het Huishoudelijk reglement 2017 kan het gratis weggeven van consumpties ook aanleiding zijn voor een ontslag op staande voet, maar de aard en de ernst van de verweten gedraging is daarvoor in dit geval onvoldoende. Van der Valk had in de gegeven omstandigheden kunnen en moeten volstaan met een minder ingrijpende maatregel, zoals een officiële waarschuwing, een boete en/of een inhouding op het salaris.

Ontslag op staande voet vernietigd

Omdat het ontslag op staande voet wordt vernietigd, heeft de werknemer in beginsel recht op loon vanaf 8 januari 2018 tot het einde van de arbeidsovereenkomst. Omdat de werknemer inmiddels ander werk heeft gevonden, matigt de kantonrechter de loonvordering tot drie maanden loon. De wettelijke verhoging wegens te late betaling wordt beperkt tot 20 procent.

Lees de volledige uitspraak:

Rechtbank Noord-Holland | ECLI:NL:RBNHO:2018:3884

DISFUNCTIONERENDE WERKNEMER MOET EERLIJKE KANS KRIJGEN

Een disfunctionerende werknemer moet de kans krijgen om zijn prestaties te verbeteren. De werkgever moet het spel eerlijk spelen of de rekening betalen in de rechtszaal.

Een accountmanager van een ICT-bedrijf ligt onder vuur, omdat hij zijn targets niet zou halen. Hij moet daarom begeleiding krijgen, zo vindt zijn werkgever. Sinds november 2017 staat de disfunctionerende werknemer op non-actief, terwijl zijn loon wordt doorbetaald. Aan het einde van die maand krijgt hij een verbeterplan voorgelegd. Volgens de werknemer zijn de daarin opgegeven doelen onhaalbaar. Hij meldt zich ziek. De bedrijfsarts stelt mediation voor. Als dit traject mislukt, start de werkgever een ontslagprocedure.

Ontslaggronden

Welke ontslaggronden zijn er ook al weer?

•Bedrijfseconomisch ontslag;?

•Langdurige arbeidsongeschiktheid;?

•Frequent ziekteverzuim;?

•Disfunctioneren;?

•Ernstig verwijtbaar handelen of nalaten werknemer;?

•Werkweigering wegens gewetensbezwaar;?

•Verstoorde arbeidsrelatie;?

•De zogenaamde restcategorie. Ontslag wegens andere omstandigheden dan A tot en met G.

Redenen voor ontslag

Volgens de werkgever zijn er meerdere redenen om de werknemer te ontslaan, maar hij zet in op ontslaggrond e: ernstig verwijtbaar handelen. De werknemer heeft zich dit verwijt volgens de werkgever op de hals gehaald door ‘structureel en zonder enige grondslag gefundeerde kritiek naast zich neer te leggen en meermaals een aangeboden verbetertraject af te slaan’.

Mocht de kantonrechter oordelen dat het handelen van de werknemer toch niet zo verwijtbaar was, dan zijn er volgens de werkgever nog meer gronden voor ontslag. Subsidiair verwijt de werkgever hem daarom disfunctioneren (de d-grond), iets wat de werknemer overigens ontkent. Bovendien heeft voortzetting van de arbeidsovereenkomst volgens de werkgever geen zin omdat de arbeidsverhouding is verstoord (g-grond).

Disfunctionerende werknemer

De kantonrechter kijkt eerst naar de subsidiair ingebrachte ontslaggrond d: het disfunctioneren van de werknemer. Kort gezegd komt het betoog van de werkgever erop neer dat de werknemer te weinig kennis van zaken heeft, dat klanten ontevreden over hem zijn en dat hij zijn targets niet haalt. De werkgever zou hierover herhaaldelijk hebben gesproken met de werknemer, maar die zou alle kritiek naast zich neerleggen en weigeren een verbetertraject te volgen.

De eerste keer dat hij wordt aangesproken op ernstig disfunctioneren, is in augustus 2017 per mail. De mail wordt verstuurd door een leidinggevende die direct daarna op vakantie gaat. Een gesprek over het vermeende disfunctioneren vindt daardoor pas weken later plaats. Volgens de werknemer kan hij de verwijten die hem worden gemaakt in dat gesprek weerleggen.

Zusterbedrijf

In oktober heeft de werknemer een sollicitatiegesprek bij een zusterbedrijf. De directeur van dit bedrijf acht hem echter niet geschikt, dus de overstap gaat niet door. In het hierop volgende gesprek met HR, blijkt dat wordt ingezet op een vaststellingsovereenkomst.

In het verbeterplan dat de werknemer in november voorgelegd krijgt, staan targets die hij binnen twee maanden moet halen. Het zijn echter vrijwel dezelfde targets als die hij eerder voor heel 2017 had opgekregen. De werknemer laat weten dat dit volgens hem geen reële doelstellingen zijn.

Oordeel van de kantonrechter

Zoals wel vaker het geval is, houdt de dossieropbouw geen gelijke tred met de verwijten. Als er inderdaad regelmatig met de werknemer is gesproken, is dit nauwelijks schriftelijk vastgelegd. De werkgever kan niet onderbouwen dat de behaalde omzet van de werknemer slechts een tiende is van wat zijn collega’s binnenhalen. Er is geen klanttevredenheidsonderzoek geweest, zodat ook niet valt vast te stellen dat klanten inderdaad ontevreden zijn over de accountmanager.

Er zijn weliswaar targets op schrift gesteld, maar deze lijken vooral te zijn vastgesteld om het recht op en de hoogte van de bonus te kunnen vaststellen. Hieruit hoefde de werknemer volgens de kantonrechter niet af te leiden dat het niet halen van deze targets zou worden gezien als disfunctioneren.

De werknemer heeft toegegeven dat hij slordig is geweest met een contract voor een klant, hoewel hij eerder ontkende daarvoor verantwoordelijk te zijn geweest. Enig verwijtbaar handelen valt dus wel op zijn conto te schrijven. Volgens de kantonrechter is dit echter niet voldoende reden om de arbeidsovereenkomst te ontbinden.

Verstoorde arbeidsverhouding

Dan wat betreft de verstoorde arbeidsverhouding. De leidinggevende van de ‘disfunctionerende werknemer’ heeft hem gezegd ‘geen klik’ te voelen met zijn ondergeschikte. De kantonrechter vindt dat het ontbreken van deze klik voor rekening van de werkgever dient te komen. Er is volgens de kantonrechter geen enkele reden waarom de werknemer geen andere leidinggevende had kunnen krijgen.

Het ontbindingsverzoek wordt afgewezen en de werkgever moet de proceskosten betalen.

Lees de volledige uitspraak:

Rechtbank Midden-Nederland | ECLI:NL:RBMNE:2018:1898

RIJNJA MEIJER & BALEMANS ADVOCATEN – MET RECHT EEN GOEDE KEUZE

Singel 450  – 1017 AV Amsterdam   Telefoon: 020 620 31 25    E-mail: info@rijnjameijer.nl

 

webdesign: badd.nl

 

RIJNJA MEIJER & BALEMANS ADVOCATEN

MET RECHT EEN GOEDE KEUZE

Singel 450  – 1017 AV Amsterdam

Telefoon: 020 620 31 25

E-mail: info@rijnjameijer.nl

webdesign: badd.nl